Coördinatenreferentiestelsels voor dieptebepaling op zee

Om waterdiepte in een getal uit te drukken, is een nulpunt nodig: het reductievlak. Omdat er meerdere reductievlakken bestaan, staat op elke zeekaart het reductievlak vermeld.

Approximate Lowest Astronomical Tide (ALAT)

Het standaard reductievlak voor zeekaarten is het Approximate Lowest Astronomical Tide (ALAT). Dit is de laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan. Waterstanden onder ALAT komen ook voor, door weersomstandigheden zoals een hoge luchtdruk of een aflandige wind.

In het Nederlands deel van de Noordzee, Waddenzee en de Ooster- en Westerschelde is per 1 januari 2026 de naam van het referentievlak gewijzigd. Lowest Astronomical Tide (LAT) heet vanaf dat moment Approximate Lowest Astronomical Tide (ALAT).  

Het referentievlak voor zowel de benedenrivieren als Caribisch Nederland is niet veranderd. Deze worden al volgens ALAT weergegeven.

Mean Sea Level (MSL)

Voor andere toepassingen (zoals off-shore en oceanografie) wordt gebruik gemaakt van een ander reductievlak op zee: het gemiddelde zeeniveau of Mean Sea Level (MSL). De jaarlijkse uitgave HP33 laat zien hoe NAP, MSL en ALAT zich tot elkaar verhouden op bepaalde locaties.

Normaal Amsterdams Peil (NAP)

Op land worden alle hoogten gemeten ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil  (NAP). Het NAP is ongeveer de gemiddelde waterstand in rust te Amsterdam. Het verschil met het MSL komt door meteorologische en oceanografische invloeden. Rijkswaterstaat houdt het NAP bij.

De jaarlijkse uitgave HP33 laat zien hoe NAP, MSL en ALAT zich tot elkaar verhouden op bepaalde locaties. Dit is nodig omdat havenmeesters en sluiswachters de waterstand vaak in NAP geven.

Afstand tot de geoïde

ALAT is ook uit te drukken in de afstand tot de zogeheten geoïde. De geoïde is de wereldwijde vorm van de zeespiegel; als er geen continenten zouden zijn en alleen de zwaartekracht van invloed zou zijn. Wind en getijden spelen dan geen rol. De TU Delft doet onderzoek naar de relatie tussen beide vlakken voor de Noordzee.

Hoogten vaststellen met GPS-ontvangers

GPS-ontvangers kunnen ook hoogten vaststellen. Daarvoor moet eerst het MSL-niveau of het geoïdeniveau worden bepaald ten opzichte van het interne referentieniveau van GPS-ontvangers (de ellipsoïde). Vervolgens worden daar de ALAT-waarden vanaf getrokken.
Het geoïdeniveau is wereldwijd bepaald als EGM2008 door het Amerikaanse National Geospatial intelligence Agency (NGA). Voor het MSL-niveau raadt de Dienst der Hydrografie de DTU15-realisatie aan van de Deense Technische Universiteit (DTU).

North Sea Hydrographic Commission

De North Sea Hydrographic Commission (NSHC) speelt een coördinerende rol bij het vaststellen van de reductievlakken voor de Noordzee. Toch is de ligging van ALAT aan de grenzen van landen aan de Noordzee overal net iets anders. En gebruiken sommige hydrografische diensten zelfs een afwijkende definitie.